Over het archief
Het OWA, het open archief van het Waterbouwkundig Laboratorium heeft tot doel alle vrij toegankelijke onderzoeksresultaten van dit instituut in digitale vorm aan te bieden. Op die manier wil het de zichtbaarheid, verspreiding en gebruik van deze onderzoeksresultaten, alsook de wetenschappelijke communicatie maximaal bevorderen.
Dit archief wordt uitgebouwd en beheerd volgens de principes van de Open Access Movement, en het daaruit ontstane Open Archives Initiative.
Basisinformatie over ‘Open Access to scholarly information'.
[ meld een fout in dit record ] | mandje (0): toevoegen | toon |
Maaien of niet? Effect van de flora- en faunawet op het peilbeheer Veldman, W.G. (2006). Maaien of niet? Effect van de flora- en faunawet op het peilbeheer. Universiteit Utrecht: Utrecht. viii, 84 pp.
|
Beschikbaar in | Auteur |
| |
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk |
Auteur | Top | |
|
Abstract |
De berekeningen voor dit onderzoek worden gedaan met een ruwheidvergelijking voor de vegetatie. In die vergelijking wordt de vegetatie in de watergangen op een bepaalde manier beschreven. Daarmee wordt de waterstand berekend. Om te bepalen wat de meest ideale ruwheidvergelijking is, zijn acht verschillende methoden met elkaar vergeleken: de traditionele methoden van Chézy en Manning, de methode van White-Colebrook, van De Bos en Bijkerk, Griffioen en Pitlo, Rijkswaterstaat, Huthoff en als achtste methode, de methode van Baptist. Voor verschillende vegetatiestadia in een standaard watergang, zoals die veelvuldig voorkomen in het beheersgebied van Waterschap Veluwe, zijn met deze acht vergelijkingen berekeningen gedaan. De methoden van Baptist en De Bos en Bijkerk komen bij deze berekeningen bijzonder goed met elkaar overeen. De methode van Baptist is een betrouwbare methode, aangezien deze gebaseerd is op 177 stroomgoot experimenten uit 10 onafhankelijk studies en 990 datasets. Bij lage waterstanden geeft de methode van Baptist een hogere ruwheid dan de meeste andere methoden en bij hoge waterstanden een lagere ruwheid dan de meeste overige methoden. De methode van De Bos en Bijkerk geeft dezelfde resultaten als de methode van Baptist. Aangezien de methode van De Bos en Bijkerk standaard is opgenomen in het modelinstrumentarium Sobek Rural, wordt gekozen voor de methode van De Bos en Bijkerk. Immers, met Sobek Rural worden de berekeningen voor dit onderzoek uitgevoerd. Om te bepalen hoe gevoelig een laag gelegen poldergebied is voor vegetatiegroei in watergangen, is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Deze gevoeligheidsanalyse omvat vijf verschillende ruwheidscenario’s, oplopend van een gladde naar een begroeide watergang, en 6 verschillende neerslagsituaties: buien van 8 dagen met een statistische herhalingstijd van 1, 10, 25 en 100 jaar, een 2 mm per dag bui en een werkelijk gevallen bui in 2005 in het Gelderse plaatsje Eerbeek. Combinatie van de ruwheidscenario’s en buitypen levert dertig verschillende scenario’s op. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat het laaggelegen poldergebied voornamelijk gevoelig is voor piekbuien. Wanneer de ruwheid gelijktijdig wordt verhoogd bij een piekbui die eens in de 10 jaar voorkomt en de bui die gevallen is in Eerbeek in 2005, stijgt de waterstand ten opzicht van het goed onderhouden scenario bij de piekbui beduidend meer. Volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water moeten de watergangen in gebieden met grasland worden gedimensioneerd op een bui die eens in de 10 jaar voorkomt. Met dit buitype wordt daarom gezocht naar oplossingen om de waterstand op hetzelfde niveau te krijgen als het niveau wanneer de watergangen goed onderhouden worden. Op basis van de huidige maaifrequentie is bepaald welke ruwheid de Fliert werkelijk zal hebben als besloten wordt de watergangen niet te maaien voor 15 juli. Dit ruwheidscenario is in combinatie met de piekbui die eens in de 10 jaar voorkomt doorgerekend. Het verschil tussen de waterstand van dit scenario en de waterstand die de Fliert heeft wanneer de watergangen goed onderhouden worden, is de taakstelling die gehaald moet worden. De dichtgegroeide watergangen hebben een waterstandstijging van gemiddeld 20 cm tot gevolg. In eerste instantie was vanuit de gevoeligheidsanalyse het idee geopperd om de duikers in de Fliert te verbreden. Het verbreden van de duikers heeft echter amper effect. Zelfs het verwijderen van deze duikers leidt niet tot waterstanddaling, maar op sommige locaties zelfs tot een waterstandstijging. Dit wordt veroorzaakt doordat de duikers zelf van beton zijn en een lage ruwheid hebben dan de dichtgegroeide watergangen. Worden deze duikers weggehaald, dan komt een veel ruwere watergang daarvoor in de plaats waardoor de waterstand stijgt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het van belang is dat de duikers goed onderhouden worden. Vervolgens is geprobeerd om de taakstelling te halen door de Fliert te verbreden. De waterstand in de Fliert zal zakken naar het gewenste niveau als deze wordt verbreed variërend van 0,75 m in het bovenstrooms gedeelte van de Fliert, tot lokaal 4,0 m. Deze verbredingen kunnen worden ingericht als natuurvriendelijke oevers. Eventuele andere oplossingsrichtingen moeten in het kader van het Waterbeleid voor de 21e eeuw staan. Dit is een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw die een drietrapsstrategie hanteert voor het omgaan met waterproblematiek. Deze drietrapsstrategie houdt in dat in eerste instantie overtollig water moet worden vastgehouden, vervolgens moet worden geborgen en als deze twee te weinig opleveren, afgevoerd moet worden. Een mogelijkheid van bergen is het creëren van retentiegebieden langs de Fliert, die in tijden van veel water gecontroleerd onder water kunnen worden gezet. Ook het realiseren van natuurvriendelijke oevers door de Fliert te verbreden is een vorm van berging. Aan het einde van dit onderzoek kan dus geconcludeerd worden dat wanneer de Flora- en Faunawet nageleefd wordt en de watergangen niet gemaaid worden, maatregelen genomen moeten worden om wateroverlast te voorkomen en te voldoen aan de norm die gesteld is in het Nationaal Bestuursakkoord Water. |
Top | Auteur |