Over het archief
Het OWA, het open archief van het Waterbouwkundig Laboratorium heeft tot doel alle vrij toegankelijke onderzoeksresultaten van dit instituut in digitale vorm aan te bieden. Op die manier wil het de zichtbaarheid, verspreiding en gebruik van deze onderzoeksresultaten, alsook de wetenschappelijke communicatie maximaal bevorderen.
Dit archief wordt uitgebouwd en beheerd volgens de principes van de Open Access Movement, en het daaruit ontstane Open Archives Initiative.
Basisinformatie over ‘Open Access to scholarly information'.
[ meld een fout in dit record ] | mandje (1): toevoegen | toon |
one publication added to basket [349781] | |
T0-bepaling van de dijkvegetatie Hedwige-Prosperpolder (datarapport) Vandevoorde, B.; Van Lierop, F. (2021). T0-bepaling van de dijkvegetatie Hedwige-Prosperpolder (datarapport). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 60. INBO: Brussel. 40 pp. https://dx.doi.org/10.21436/inbor.70310631
Deel van: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel. ISSN 1782-9054, meer
|
Beschikbaar in | Auteurs |
|
Trefwoorden |
In-situ measurements Topographic features > Banks (topography) > Embankments > Levees Vegetation cover ANE, Nederland, Westerschelde, Hedwigepolder; België, Zeeschelde, Prosperpolder [Marine Regions] |
Project | Top | Auteurs |
|
Contactgegevens
Opdrachtgever: Vlaamse overheid; Beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken; Vlaams Ministerie Mobiliteit en Openbare Werken; Departement Mobiliteit en Openbare Werken; Waterbouwkundig Laboratorium (WL), meer
Auteurs | Top | |
Abstract |
Deze studie maakt ter voorbereiding van de proeven een toestandsbeschrijving (T0-bepaling) van de huidige dijk. Dit is concreet het maken van een vegetatiekaart en van detailopnames van 16 geselecteerde sites waar proeven gepland zijn. Een detailopname omvat het maken van een vegetatieopname, het bepalen van de bedekking en het meten van de worteldensiteit en de biomassa. Van elke site wordt bovendien een bodemstaal geanalyseerd. De vegetatiekaart toont dat Type 3 Soortenarm glanshavergrasland het meest voorkomende vegetatietype is, zowel op de land- als rivierzijde van de dijk. Type 8 Variabele ruigte is het tweede meest voorkomend vegetatietype. Zo’n vegetatie staat vooral aan de voet van de dijk aan rivierzijde. De doelvegetaties op dijken, Type 1 Soortenrijk grasland en Type 2 Soortenrijk glanshavergrasland, bedekken slechts 7.6% van het dijklichaam. In Nederland bestaat bijna 80% van de dijk uit Type 3 Soortenarm glanshavergrasland. Een klein maar vermeldenswaardig aandeel wordt ingenomen door kleine vlekken Rietvegetatie (Type 6) die wijzen op lokale kwelplekken, zoals ook blijkt uit de bodemanalyses. De vegetatie op het Belgisch deel van de dijk is gevarieerder. Type 3 Soortenarm glanshavergrasland is er ook aspectbepalend en domineert zowel de land- als rivierzijde van de dijkhelling. Net als in Nederland neemt Type 8 Variabele ruigte een aardige oppervlakte in, vooral aan de voet van rivierzijde van de dijk. Daar komen ook bomen en struiken voor in tegenstelling tot in Nederland, waar bomen en struiken compleet afwezig zijn. In vergelijking met Nederland is in België een hoger aandeel van de dijk begroeid met de doelvegetaties (Type 1 en 2). Deze komen vooral voor op de kruin aan weerszijden van de dienstweg en aan de teen van de dijk aan landzijde. In plaats van 16 konden maar 8 proefvlakken worden geselecteerd omdat de dijk in Nederland al gemaaid was. Twee proefvlakken liggen in Nederland, de rest in België. Zes van de proefvlakken bevinden zich op de dijkhelling aan landzijde; op de kruin en teen van de dijk is er telkens 1 proefvlak. Deze proefvlakken konden op basis van de vegetatieopnames aan vegetatietypes worden toegekend. Met uitzondering van 1 proefvlak behoren alle proefvlakken op de dijkhelling tot het Type 3 Soortenarm glanshavergrasland. Het andere proefvlak ligt op een kwelplek, en is als een overgangsvegetatie tussen Type 6 Rietvegetatie en Type 5 Brandnetelruigte getypeerd. De vegetatie in de proefvlakken op de kruin en teen behoort tot Type 1 Soortenrijk grasland. De vegetatie is getoetst aan kwaliteitsdoelen. Zo moet er 70% bedekking zijn, en moet de biomassa tussen 0.8 en 4.4 ton droge stof per hectare bedragen. Bovendien zijn meer dan 15 hogere plantensoorten vereist in het proefvlak, moet de Shannon-diversiteit meer dan 1.8 zijn en het Ellenberggetal voor nutriënten minder dan 6.4. Slechts in 1 proefvlak, HPP7, vonden we meer dan 15 soorten hogere planten. In datzelfde proefvlak maar ook in proefvlak HPP1, reikte de Shannon-diversiteitsindex boven het doel. Het Ellenberggetal voor nutriënten was wel voldoende laag in de verschillende proefvlakken, alleen in HPP2 met een overgangsvegetatie tussen Type 6 Rietvegetatie en Type 5 Brandnetelruigte was dit niet het geval. In alle proefvlakken met een vegetatie van Type 3 Soortenarm glanshavergrasland of een overgangsvegetatie van Type 6 Rietvegetatie/Type 5 Brandnetelruigte was de biomassa bijna dubbel zo hoog als het vooropgestelde doel. Enkel in de proefvlakken met soortenrijk grasland was de biomassa binnen het bedoelde bereik. De bedekking van de vegetatie geldt als proxy voor de erosiebestendigheid van de vegetatie. In 5 proefvlakken was de bedekking hoger dan het doel van 70% waardoor de vegetatie in deze proefvlakken als erosiebestendig kan beschouwd worden. Sterk afwijkend was proefvlak HPP2. De rietvegetatie/brandnetelruigte leverde een bedekking van maar 31%, ruim ongeschikt naar erosiebestendigheid toe. Ook de worteldichtheid is een onrechtstreekse manier om de erosiebestendigheid of zodekwaliteit te bepalen. In de rietvegetatie/brandnetelruigte van proefvlak HPP2 scoren zowel bedekking als worteldichtheid zeer slecht. In HPP6 en HPP7 scoren beide matig. In de overige proefvlakken waren de resultaten van beide methoden niet in overeenstemming. In HPP1, HPP5 en HPP8 was de bedekking goed, maar toch is de zodekwaliteit slecht. Ook omgekeerd, in proefvlakken HPP3 en HPP4 was de bedekking net niet voldoende, maar de worteldichtheid scoorde toch matig. Bij het indirect bepalen van de erosiebestendigheid beschouwen we het meten van de worteldichtheid als doorslaggevend. |
Top | Auteurs |