Over het archief
Het OWA, het open archief van het Waterbouwkundig Laboratorium heeft tot doel alle vrij toegankelijke onderzoeksresultaten van dit instituut in digitale vorm aan te bieden. Op die manier wil het de zichtbaarheid, verspreiding en gebruik van deze onderzoeksresultaten, alsook de wetenschappelijke communicatie maximaal bevorderen.
Dit archief wordt uitgebouwd en beheerd volgens de principes van de Open Access Movement, en het daaruit ontstane Open Archives Initiative.
Basisinformatie over ‘Open Access to scholarly information'.
[ meld een fout in dit record ] | mandje (1): toevoegen | toon |
one publication added to basket [88014] | |
Schademodellering laagwater Maas: een onderzoek naar de omvang en de opbouw van de schade ten gevolge van lage Maasafvoeren in de huidige situatie en in een aantal scenario's voor autonome ontwikkelingen en beheer Raadgever, T. (2004). Schademodellering laagwater Maas: een onderzoek naar de omvang en de opbouw van de schade ten gevolge van lage Maasafvoeren in de huidige situatie en in een aantal scenario's voor autonome ontwikkelingen en beheer. Royal Haskoning/Universiteit Twente: Enschede. 96 + appendices pp.
|
Beschikbaar in | Auteur |
|
Trefwoorden |
Low water Modelling ANE, Nederland, Maas R. [Marine Regions] Zoet water |
Auteur | Top | |
|
Abstract |
Binnen het onderzoek is een schademodel ontwikkeld dat de schade in verschillende sectoren relateert aan de afvoer op de Maas. Het ontwikkelde model kan worden onderverdeeld in drie onderdelen. Allereerst wordt de verdeling van de Maasafvoer over de verschillende takken van de Maas en de door de Maas gevoede kanalenstelsels bepaald. Vervolgens worden door confrontatie van vraag en aanbod de optredende watertekorten voor de verschillende sectoren bepaald. Het laatste modelonderdeel geeft middels eenvoudige schadefuncties inzicht in de schade die de verschillende sectoren lijden. Voor de scheepvaart en de landbouwsector wordt de schade ten gevolge van lage afvoeren uitgerekend. Voor de energiesector wordt de schade berekend, die ontstaat ten gevolge van de verminderde koelcapaciteit van het rivierwater bij hoge watertemperaturen. Met het ontwikkelde schademodel kan worden berekend welke schade optreedt als het huidige watersysteem te maken krijgt met bepaalde karakteristieke series afvoeren. Eerst is de schade gekwantificeerd voor een aantal historische jaarreeksen, die op basis van het cumulatieve afvoerdeficit een kans van voorkomen hebben van respectievelijk 50%, 10% en 1%. De totale schade aan bovengenoemde sectoren varieert van enkele miljoenen Euro’s in een 50%-droog jaar tot enkele tientallen miljoenen Euro’s in een 1%-droog jaar. In een 50%-droog jaar bestaat de totale schade voor bijna 90% uit schade aan de energiesector, maar in een 1%-droog jaar nog maar voor eenderde. In 1%-droge en 10%-droge jaren ontstaan de meeste kosten doordat schepen bij sluiscomplexen moeten wachten omdat er niet genoeg water beschikbaar is voor het schutproces. Als de watertemperatuur buiten beschouwing wordt gelaten zijn lage afvoeren dus vooral een probleem voor de scheepvaart. De landbouwsector heeft in extreem droge jaren weliswaar te maken met grote tekorten, maar die leiden tot weinig schade. Als de schade per gebied wordt beschouwd blijkt dat voornamelijk op het Albertkanaal in Vlaanderen de kosten voor de binnenvaart sterk oplopen bij lage afvoeren. Een verklaring hiervoor is dat er in Vlaanderen in tegenstelling tot in Nederland nauwelijks pompcapaciteit aanwezig is om het water bij de sluiscomplexen terug te pompen. Behalve voor de karakteristieke afvoersituaties is het model ook doorgerekend voor een aantal scenario’s van klimatologische en economische ontwikkelingen. Het blijkt dat klimaatveranderingen kunnen leiden tot een forse toename van het laagwaterprobleem op de lange termijn. Het meest extreme van de twee toegepaste scenario’s voor de situatie over 100 jaar leidt tot een verdubbeling van de schade in een 10%-droog jaar. Een groot deel van de extra schade wordt veroorzaakt door de toegenomen watertemperatuur. Het scenario voor de economische ontwikkeling leidt tot een toename van de totale schade met 20%. Deze toename wordt over een relatief korte periode van 10 jaar verwacht en wordt voornamelijk veroorzaakt door een toename van de scheepvaartintensiteit op de Maasroute. Als de economische groei in eenzelfde tempo dan zal de toename van de waterbehoefte sneller tot problemen leiden dan de afname van de waterbeschikbaarheid ten gevolge van klimaatveranderingen. Tot slot is een aantal beheersvarianten doorgerekend om geschikte oplossings-richtingen te kunnen identificeren. De beheersvarianten hebben geen invloed op de watertemperatuur, dus de schade aan de energiesector is bij de beoordeling van beheersstrategieën buiten beschouwing gelaten. Aangezien de schade aan de landbouw zeer minimaal is, wordt met de beheersvarianten vooral gestreefd naar een vermindering van de schade aan de scheepvaart. De geschikte beheersvarianten leiden tot een afname van de totale schade van krap 20% (ca. 0,6 M Euro) tot ruim 50% (ca. 1,8 M Euro) in een 10%-droog jaar. Zo is er nog veel winst te behalen met het aanpassen van de waterverdeling. Door sterker te korten op de aanvoer naar landbouw, natuur, drinkwaterwinning en/of industrie, komt er meer water beschikbaar voor de scheepvaart op het Julianakanaal en het Albertkanaal, waardoor de totale schade afneemt. Ook kan de totale schade worden verminderd door meer water te sturen naar Vlaanderen. Daar hebben zes sluizencomplexen te maken met aanzienlijke watertekorten (tegenover drie in Nederland) en daar zijn geen pompinstallaties aangelegd om het schutwater terug te pompen. Aanpassingen in de waterverdeling zullen echter niet zonder slag of stoot kunnen worden doorgevoerd. Het verminderen van de afvoer ten behoeve van de natuur op de Grensmaas en de Lus van Linne zou veel weerstand oproepen bij natuurbeschermers en ook het aanpassen van het Afvoerverdrag tussen Nederland en Vlaanderen zou veel politieke inspanning vereisen. Behalve het aanpassen van de waterverdeling leidt ook de aanleg van pompinstallaties en het verplaatsen van de lozing van DSM van de Grensmaas naar het Julianakanaal tot een vermindering van de totale schade. Deze beheersvarianten vereisen echter wel een forse eenmalige investering en een jaarlijks bedrag voor beheer, onderhoud en inzet van de pompen. Kortom, een deel van de schade ten gevolge van lage afvoeren is onvermijdelijk en zal geaccepteerd moeten worden. Een ander deel van de optredende schade kan door maatregelen echter sterk worden verminderd. Zeker met het oog op de verwachte substantiële toename van de laagwaterproblematiek ten gevolge van klimaat-verandering en economische ontwikkeling, lijkt het verstandig om een aantal van deze maatregelen te implementeren. Aanbevolen wordt om op korte termijn pompinstallaties aan te leggen op het Lateraalkanaal en het Albertkanaal. Door alleen in Nederland de pompcapaciteit uit te breiden en deze ook tegen vergoeding ten behoeve van Vlaanderen in te zetten, kunnen de investeringen in de aanleg van pompinstallaties in Vlaanderen bespaard worden. Bij zeer lage afvoeren biedt dit echter geen oplossing voor de problemen op het Albertkanaal. Een tweede aanbeveling is om in overleg met de betrokken sectoren nog eens zorgvuldig af te wegen wat de mogelijkheden zijn om de waterbeschikbaarheid voor de scheepvaart op bepaalde momenten te vergroten ten koste van de minder rendabele aanvoer naar andere sectoren. Om uiteindelijk te komen tot een in brede zin geaccepteerd totaalpakket van effectieve en efficiënte maatregelen wordt een integrale afweging aanbevolen, waarin de financiële en niet-financiële gevolgen (kosten en baten) van maatregelen voor de betrokken sectoren in Nederland, Vlaanderen, Wallonië en Frankrijk worden opgenomen. |
Top | Auteur |